‘Ja, nu wil ik een Dagboek schrijven,’ noteerde de veertienjarige Eric Boeser midden augustus 1941 in een schrift met een gemarmerde harde kaft. Hij vertelde er niet bij waarom hij juist ‘nu’ een Dagboek wilde schrijven, maar wel dat dat niet zomaar kon: eerst ‘moet toch de geachte lezer iets van mij weten’. Daarom gaf hij de geachte lezer de volgende informatie:
‘School: Gymnasium, Haarlem
Klas: 1B
Lengte: Klein
Verdere bijzonderheden van de lichaamsbouw: Mager. Niet gauw bruingebrand in de zomer. Bruin haar.
Ziektes: Asthma (doch nu niet erg meer). Kinkhoest
Liefhebberijen: Tennissen. Schaken.
Hobby’s: Sparen van Radiobode’s, Omroepgidsen en “Doe Mee” nummers, welke laatste niets bijzonders is.’
Daar mocht de geachte lezer het mee doen. Veel meer over de schrijver had de hypothetische lezer natuurlijk kunnen ontdekken in het dagboek zelf, maar dat iemand ongeautoriseerd Erics aantekeningen zou lezen, was uiteindelijk niet de bedoeling. Dat gebeurde slechts één keer: toen Erics vader tijdens de oorlog de aantekeningen van zijn zoon controleerde en uitdrukkingen als ‘rotmof’ vond. Dergelijke woorden moest de jonge Eric van zijn vader onmiddellijk zwart maken, uit zelfbehoud Als het dagboek ooit in de handen van Duitsers was gevallen, had dat onaangename gevolgen kunnen hebben.
Tot op de dag van vandaag heeft niemand verder ooit Eric Boesers dagboeken gelezen. De nu 94-jarige Boeser leest af en toe wel zelf stukjes uit zijn dagboeken, uit nieuwsgierigheid of om iets op te zoeken. Gaandeweg is hij minder frequent gaan schrijven, en ook de inhoud veranderde in de loop der jaren. Over wat er in hem omging, kon en wilde hij als scholier nog niets op schrift stellen, zegt hij: ‘Op mijn veertiende was ik verliefd op een meisje in mijn klas, maar durfde zelfs dat niet in mijn dagboek te schrijven. Later ging ik wel over zulke dingen schrijven.’ Veertig dikke dagboeken staan inmiddels in een kast in zijn studeerkamer, want Boeser is na augustus 1941 nooit opgehouden met het bijhouden van een dagboek. Dit jaar viert hij zijn tachtigjarig jubileum als dagboekschrijver, misschien wel een unicum.
Boeser, die na een rechtenstudie in Amsterdam in de jaren vijftig notaris in Velsen werd, schrijft graag. Niet alleen dagboekaantekeningen, maar sinds 1952 ook poëzie, het liefst ’s nachts – ‘een notaris en een nachtdichter’ noemt hij zichzelf. Twee bundels van een aantal van zijn gedichten zijn nog niet zo lang geleden gedrukt. Hij heeft, vertelt hij, sinds hij op de lagere school kinderverhalen schreef, altijd ook de behoefte gehad om te schrijven. Of ook: ‘Een neiging om vast te leggen wat er gebeurd is. Er zijn zoveel mensen waarvan je te weinig weet. Ik had graag willen weten hoe mijn opa leefde, of mijn overgrootvader.’ Daarom heeft de ‘geachte lezer’ uit 1941 inmiddels een gezicht, en zelfs meerdere gezichten gekregen: ‘Ik schrijf mijn dagboeken nu ook voor mijn kinderen en kleinkinderen.’
Auteur: Monica Soeting