14 mei 1959
Waarom toch voel je je zo wensloos gelukkig als je opeens de sfeer uit je kinderjaren om je heen voelt weven; plotseling, zoals op een innig-zonnige dag als nu? Of zou je je juist als je je zo verzadigd voelde, aan “heel vroeger” gaan denken? Nee, het is andersom.
Soms rijd je langs een gracht en het water is zo helgroen, de zon stáát er op, maar langs de waterkant zeeft het lichtgroen gebladerte een koele schaduw. Geheimzinnig en veelbelovend, dat bewegende zonnespel op de straatsteentjes. Een paar jongetjes gooien een oud roestig blikje in ‘t water en zijn eindeloos geboeid en bezig, je weet niet met wat. Plotseling schieten je gedachten terug als je naar ze kijkt. En merkwaardig, de huizen schijnen om je omhoog te rijzen, je gezichtsveld wordt heel klein, maar wat je daarin ziet, zijn allemaal diepe wonderen. Wij visten vroeger ook vaak langs de kant. Eén had een zeef aan een stok, één een schepnetje. Dat was heel bijzonder, het was oorlog. Het water was net zo groen. Er kon alles, álles onder verborgen zijn. Niemand van ons zou verbaasd geweest zijn als we een zeemeerkind opgehaald hadden of een slang. Alleen maar geamuseerd. Maar dat waren we nu ook, met wat schrale stekeltjes en slierten vederwier…
Uit dagboek van L., coll. Nederlands Dagboekarchief (NDA)